Valt de toegenomen controle in het lokaal bestuur nu mee of tegen?

Door: Peter Castenmiller

Sinds de invoering van het dualisme klaagt menige gemeentesecretaris of wethouder over de sterk toegenomen controlelast. Naar hun mening stapelt controle op controle. Dit legt een veel te groot beslag op de ambtelijke capaciteit.

In 2018 hebben Klaartje Peters en Peter Castenmiller zich in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken verdiept in de praktijk van kaderstellen en controle in het lokaal bestuur [1]. Het valt wel mee met dit controlelast, zo blijkt uit hun onderzoek. Of misschien moet je eerder zeggen; ‘het valt eigenlijk maar tegen’.

Zeker, er zijn veel controle-instrumenten beschikbaar. De meeste worden ingezet, maar lang niet elk instrument wordt optimaal benut. Van enige samenhang in de inzet van instrumenten is geen sprake. In vrijwel geen enkele van de onderzochte gemeenten vinden raadsleden dat zij een effectieve invulling (kunnen) geven aan hun controlerende verantwoordelijkheden; veel colleges van B&W erkennen dat zij zich in de praktijk nauwelijks gecontroleerd voelen.

Kan dit beter of moet dit beter?

Voor degenen die een krachtig lokaal bestuur een warm hart toedragen, geldt wellicht; het moet beter. Dat is niet zo simpel. In het streven naar krachtige en betekenisvolle controle spelen zowel inhoudelijke als verschillende praktische uitdagingen.

Is het mogelijk om aan te geven wat ‘goede controle’ is? Wat in de politiek-bestuurlijke arena goed is voor één partij, is dat niet automatisch voor de andere. Zelfs een simpele omschrijving van controle als ‘vaststellen of er gebeurt wat is afgesproken’ geeft onvoldoende houvast. Sommige partijen in de gemeenteraad hebben geen boodschap aan ‘wat afgesproken is’ (c.q. wat in het collegeprogramma als ambities zijn verwoord). Zij hebben hun eigen politieke ambities en stokpaardjes, en zullen daar steeds hun (controle-)pijlen op richten; soms tot ergernis en wanhoop van andere raadsleden.

Peters en Castenmiller constateren dat er geen duidelijke norm bestaat om te bepalen of aan controle efficiënt en effectief invulling wordt gegeven. Moet controle altijd leiden tot aanpassingen in beleid? Wanneer is het teveel of te weinig? Eigenlijk weten we het niet.

In de dagelijkse praktijk zijn er andere beperkingen. Een goede informatievoorziening is een belangrijke voorwaarde voor effectieve controle. Maar het schort vaak ook aan die informatievoorziening [2]. Voorts zijn er dan wel vele controle-instrumenten beschikbaar, maar niet elk raadslid is daar altijd mee bekend. Ook komt voor dat raadsleden een onjuist beeld hebben van de werking van sommige instrumenten. Dan ligt het ook voor de hand dat de instrumenten onsamenhangend en inefficiënt worden ingezet. Dan is het niet vreemd dat menig college van B&W zich weer zuchtend zet aan een plichtmatige reactie op zo’n losse ‘controleflodder’?

Wat de controlerende verantwoordelijkheden van raadsleden betreft is er een wereld te winnen. Dat begint bij:

  • het kritisch beschouwen en zo nodig herinrichten van de bestuurlijke informatievoorziening aan de raad.
  • Vervolgens het beschrijven en verhelderen van beschikbare controle-instrumenten.
  • En ten slotte kennisnemen van de praktijk en daarvan leren.

Dat versterkt de positie van de raad en verbetert de kwaliteit van het lokaal bestuur.

  1. Zie: K. Peters en P. Castenmiller, Om de controle door de raad. Den Haag, 2019;  (https://decentraalbestuur.nl/images/Eindrapport_controle_kaderstelling_decentraalbestuur_def.pdf).   
  2. Zie. P. Castenmiller, K. Peters en M. van Dam: ….Geven de raad alle inlichtingen ….., een onderzoek naar informatievoorziening aan de gemeenteraad. Den Haag, 2013; (https://decentraalbestuur.nl/images/Rapportage_informatievoorziening_gemeenteraad_def.pdf
Al onze publicaties: